Schrijver en docent creatief schrijven
 
De grote ontsnapping

De grote ontsnapping

Wesley kijkt naar het ondersteboven hoofd. Het is rood en het heeft ogen, een neus, een mond en lange, bruine haren die de vloer bijna raken. Hij steekt zijn tong uit naar het hoofd.
‘Mamma’, gilt het hoofd, ‘er zit een jongetje onder de tafel!’ Er verschijnt nog een ondersteboven hoofd. En daarna een hand die hem aan zijn arm onder de tafel vandaan trekt. Wesley kijkt recht in het gezicht van een vrouw met kort bruin haar en een bril. Haar mond is een rechte streep.
‘Wat doe jij daar? Waar is jouw mama?’ De vrouw heeft zijn arm stevig vast. Ze kijkt zoekend om zich heen in het drukke restaurant van de dierentuin. Wesley voelt hoe een razende vuurbal van zijn buik naar zijn hoofd vliegt. Wit licht flitst voor zijn ogen.
Moddefokke!’ krijst hij zo hard hij kan. Als door een slang gebeten, laat de vrouw zijn arm los. Wesley zet het meteen op een rennen. Hij zigzagt tussen de mensen door zoals hij dat heeft gezien in Die Hard, helemaal naar de andere kant van het restaurant. Hij schiet weg achter een grote, gele afvalbak die de vorm heeft van een lachende apenkop en kruipt zo dicht mogelijk tegen de muur aan. Hebben ze hem gezien? Komen ze hem al achterna?
‘Een aap!’ schreeuwt iemand vlakbij hem. Dienbladen kletteren op de grond. Stoelen vallen om. Mensen roepen en gillen door elkaar heen. Vanuit zijn schuilplaats ziet Wesley een heleboel benen voorbijrennen. Ze zoeken hem natuurlijk, maar hij laat zich niet nóg een keer pakken. Hij maakt zich zo klein als een balletje en knijpt zijn ogen stijf dicht.

Pas als het helemaal stil is geworden, opent Wesley zijn ogen. Hij luistert ingespannen, maar hoort niks. Heel voorzichtig gluurt hij van achter de afvalbak het restaurant in om er zeker van te zijn dat het geen valstrik is. Het lijkt erop dat er geen mensen meer zijn. Ook niet bij de balie waar ze het eten klaarzetten op dienbladen. Behoedzaam en op handen en knieën kruipt Wesley achter de afvalbak vandaan. Je moet altijd laag blijven, dat weet hij ook van Die Hard. Er liggen stoelen op de grond die bezaaid is met servetten en patat.  
Langzaam komt Wesley overeind en kijkt om zich heen. Op de tafels ziet hij frisdrankbekers staan en half opgegeten hamburgers in kartonnen bakjes. Wesley’s ogen worden groot. ‘Wow!’ Hij pakt een hamburger en neemt een hap. ‘Mmmmm’, doet hij en al kauwend en hummend legt hij de burger terug, pakt een andere en neemt daar ook een hap van. Met zijn mond vol hamburger huppelt hij neuriënd tussen de rijen tafels door en blijft dan stokstijf stil staan.
Daar, op de grond naast de hoge, vrolijk gekleurde stellage met hangplanten, zit een reuzenaap, zo groot als het klimrek op het schoolplein. Zijn vacht is zwart met grijs en hij heeft een bruin punthoofd. De aap raapt patatjes op van de vloer en steekt ze in zijn mond.
Wesley slikt de enorme hap hamburger in één keer door. ‘Hé’, zegt hij. De aap kijkt even op, maar gaat dan weer verder met wat hij aan het doen is. Wesley zet een stap naar voren. De aap reageert niet. Hij zet nog een stap, en nog een. De aap snuift even en draait dan zijn hoofd langzaam om naar Wesley. Van onder zijn lage wenkbrauwen kijkt hij hem met grote, donkerbruine ogen aan.
‘Moet jij niet in je kooi zitten’, vraagt Wesley. De aap zegt niks terug en blijft hem strak aankijken.
‘Ben je soms ontsnapt? Ik ben ook ontsnapt.’ Wesley lacht naar de aap die zich nu helemaal naar hem heeft toegedraaid. Hij steunt op zijn knokkels, de dikke spieren in zijn armen zijn aangespannen, zijn kin is naar voren gestoken. Wesley legt een wijsvinger op zijn mond. ‘Ik zal je niet verraden, hoor’, fluistert hij. De aap krabt met een vinger die op een verkoold worstje lijkt aan zijn bovenlip. Er verschijnen blikkerende tanden.  
Plotseling klinken er stemmen van buiten. In een reflex duikt Wesley weg onder het grote raam. Hij gebaart naar de aap dat hij moet bukken, maar die blijft zitten waar hij zit.
‘Hierheen’, hoort Wesley een man roepen, ‘hij zit bij het raam! Nee, díchthouwe die deur, verdomme!’
‘Ze hebben ons gevonden’, sist Wesley, ‘we moeten vluchten!’ Met zijn hoofd omlaag rent hij naar de deur en begint te rukken en te trekken aan de klink, maar die geeft geen millimeter mee. Ze hebben hem opgesloten, hem en de aap! Radeloos kijkt hij om zich heen, op zoek naar een ontsnappingsmogelijkheid. Dan ziet hij hoe de aap op z’n dooie gemak via de kleurige stellage omhoog klimt naar de openstaande lichtkoepel in het plafond, de blauwe lucht tegemoet.
‘Jaaa’, juicht Wesley, ‘wacht op mij, ik kom eraan!’